In algemene zin het altereren (wijzigen) van tonen in een diatonische toonvoorraad met gebruik van toevallige voortekens. Tonaliteit Toonsysteem

E.W. Mulder onderscheidt in zijn Harmonieleer twee typen: Excentrische chromatiek en Concentrische chromatiek.

OMO: https://doi-org.access.authkb.kb.nl/10.1093/gmo/9781561592630.article.05718(KB)

https://doi-org.nlhhg.idm.oclc.org/10.1093/gmo/9781561592630.article.05718(Hanze)

Bij muziek in het majeur-mineur idoom kan er sprake zijn van veranderingen (alteraties) van tonen van de op dat moment “geldende” toonsoort of toonladder.

De majeurladder kan dan worden uitgebreid van 7 tot 12 tonen.

In mineur is er in de praktijk al sprake van verschillen in de 6e en 7e toon van de ladder. Deze verschillen treden op afhankelijk van de context. Het onderscheid tussen “de drie versies” van mineur (oorspronkelijk of aeolisch, harmonisch, melodisch) is een theoretisch onderscheid en is geen afspiegeling van de muzikale praktijk. De benamingen zijn hardnekkig; het is goed om ervan op de hoogte te zijn. Strikt genomen is er bij mineur sprake van een toonvoorraad van 9 tonen.

Ter illustratie gaan we uit van de majeurtoonladder C en de mineurtoonladder a.

We kunnen alteraties maken met behulp van kruisen/mollen/herstellingstekens.

We spreken van hoogalteraties (het verhogen van een laddereigen toon) en laagalteraties (het verlagen van een laddereigen toon).

Nvb 1 C majeur chromatisch stijgend en dalend:

Door chromatische toevoegingen wordt het bekende patroon van hele en halve toonsafstanden versluierd.

In de harmonieleer worden alteraties gekoppeld aan harmonische verschijnselen. De akkoorden die gebruik maken van alteraties worden gealtereerde akkoorden genoemd. 

We zien daarbij zaken optreden als:

  • stijgende kunstmatige leidtonen (bijv. in tussendominanten in de vorm van V, V7)
  • dalende kunstmatige leidtonen (of dalend voortgezette alteraties), dalende voortgezette 7 in tussendominanten)
  • alteraties die leiden tot een bijzonder kleurwerking van gangbare akkoorden (Napels, Moll-Dur, Dur-Moll, maar ook: medianten!).
  • alteraties die leiden tot modale ladderpatronenen die doorwerken in de harmonie en kunnen leiden tot modale harmonie (Fauré, Ravel, en, in mindere mate, Debussy)

Karakteristieke leidtonen

4#-5 en 7-8 als bastonen in majeur en mineur;

Tussendominanten (V7) voor II, III, IV, VI in majeur; leidtoon in een van de bovenstemmen:

Op vergelijkbare wijze met de chromatisch stijgende lijn in de bas (steeds een 65-akkoord als tussendominant).

b2-1 in majeur en mineur (Np. 6) chromatische omspeling van de tonicatoon in een van de bovenstemmen.

Dalende leidtoon in de bas van (b)6-5: de akkoorden met een “overmatige sext”: German 6th, French 6th, Italian 6th.

Zie ook: Overmatige sext, akkoorden met

Ernest W. Mulder maakte een nuttig onderscheid tussen:

  1. concentrische alteratie: chromatiek die zich richt op tonen van de “geldende” toonladder, dus terugbewegend naar laddereigen tonen.
  2. excentrische alteratie: chromatiek die zich richt op niet laddereigen tonen en daardoor kan leiden tot snelle modulatie.