In de analyse hebben we het meestal over principes die gelden bij vorm, structuur en textuur in muziek.
Natuurlijk zijn er typische vormen die volgens een relatief vaststaand patroon of procedure tot stand komen; dit noemen we vormtypen. Voorbeelden daarvan zijn liedvormen (twee- en driedelig), de Dualform of het suitedeel uit de barok, de sonatevorm, rondovorm enz. Voorbeelden van vormtypen resulterend uit een relatief eeduidige procedure zijn bijvoorbeeld de passacaglia, ricercare en fuga. John Daniskas maakt een nuttig onderscheid tussen typische en autonome vormen.
Artistiek en esthetisch gezien is het vooral interessant hoe componisten invulling geven aan een bepaald concept en daarbij “spelen” met verwachtingen van de luisteraar. Een voor de hand liggend voorbeeld is Joseph Haydn (met zijn “grapjes”). Op een complexer niveau is te denken aan Schubert en Brahms en de manier waarop zij invulling geven aan “sonatemuziek”.