Het geheel van alle toonsoorten die in een compositie worden gebruikt, weergeven met hun onderlinge relaties.
De manier waarop tonale structuren worden ingevuld varieert door de geschiedenis en is een van de aanknopingspunten om muziek te dateren, en het compositiegenre of de stijl te bepalen.
Voorbeelden van tonale structuren of plannen die typisch zijn voor bepaalde compositiegenres:
- Suitedeel of Dualform: een “heen” en “terug” bewegen tussen een hoofdtoonsoort en een verwante (doel)toonsoort, vaak de dominant (of de parallel vanuit mineur)
- Klassieke sonatevorm (type 3 van Hepokoski & Darcy): een gesloten structuur (begin- en eindtoonsoort komen overeen), twee tonale gebieden vertegenwoordigd door de hoofdtoonsoort en een verwante toonsoort, en daarnaast een sterk modulerend vormdeel (in de doorwerking).
- Meer complexe tonale structuren zijn te vinden in grootschalige werken, zoals opera’s en oratoria, maar deze zijn niet zo eenduidig als bij de vorige twee. Graham George presenteerde voor grootschalige werken (bijv. Bach oratoria en passies) zijn concept van interlocking tonalities, een netwerk van toonsoorten met twee dominante tonale hoofdstromen of stammen.
- Daarnaast zijn er voorbeelden in laatromantische (of postromantische) muziek waarbij de harmonie en tonaliteit worden gebruikt als onderdeel van een ontwikkelingsproces, ook wel “progressive tonality” genoemd. Voorbeelden zijn te vinden in de symfonieën van Carl Nielsen en Jean Sibelius.
Zie ook Harmonische achtergrond.