Letterlijk: manier. In de westerse muziektheorie verwijst het woord naar drie dingen:

  1. de manier waarop in laatmiddeleeuwse muziek de verhouding tussen longa en brevis kan worden ingevuld. In de vroege Mensurale notatie (Franconische notatie, Franco van Keulen) verwijst het naar vijf tot zeven vaste patronen van longae en brevi. Het gaat dan om ritmische modi.
  2. interval (in laatmiddeleeuwse muziek), Hucbald onderscheidde er negen in zijn De Harmonica.
  3. de manier waarop toonladder- en melodie-type worden vormgegeven. Voor westerse muziek(theorie) worden in het algemeen drie “stadia” onderscheiden: a) tot en met het Gregoriaans, b) de renaissance polyfonie en c) muziek in mineur-majeurtonaliteit. (OMO)

https://doi-org.access.authkb.kb.nl/10.1093/gmo/9781561592630.article.43718 (KB)

https://doi-org.nlhhg.idm.oclc.org/10.1093/gmo/9781561592630.article.43718 (Hanze)