Een van de zeven vrije kunsten: Septem Artes Liberales. De oorsprong van de retorica (redekunst, voordracht) ligt in de klassieke oudheid, bij schrijvers als Aristoteles, Cicero en Quintillianus.

In de renaissance werden principes van de retorica (opnieuw) verbonden aan muziek. Bijvoorbeeld door aan te sluiten bij termen als

  • inventio
  • dispositio
  • elocutio
  • memoria
  • pronuntiatio

maar ook door het adopteren van doelen zoals

  • docere
  • movere
  • delectare

De eerste voorbeelden van een duidelijke interactie tussen muziek en retorica vinden we in de muziek van Josquin des Prez, mee een gevolg van de groter geworden artistieke vrijheid in vergelijking met de (late) middeleeuwen.

Vanaf ongeveer 1600 zijn principes van de retorica verweven met muziek:

  • Mersenne vergelijkt het voordragen van een muziekwerk met het houden van een toespraak/redevoering (in Harmonie universelle, 1636-7);
  • Kircher neemt het onderdeel Musurgia rhetorica op in zijn Musurgia universalis (1650), Heinichen breidt de analogie met de retorica uit door het presenteren van loci topici (Der General-Bass in der Composition, 1728)
  • Mattheson geeft weer een aanvulling op Heinichen van dit gezichtspunt (Der volkommene Capellmeister, 1739)

Verder is de figurenleer belangrijk (zie ook het overzichtswerk van Bartel - Musica Poetica: Musical-Rhetorical Figures in German Baroque Music, 1997). Datzelfde geldt voor Affektenleer; de relatie met de opkomst van de opera en de “dramatische madrigalen” van Monteverdi, Gesualdo, Marenzio is voor de hand liggend.

Zie ook Septem Artes Liberales.

Zie ook Early Music Sources: Burmeister and his rhetorical figures: https://www.earlymusicsources.com/youtube/burmeister

https://doi-org.nlhhg.idm.oclc.org/10.1093/gmo/9781561592630.article.43166 (Hanze)

https://doi-org.access.authkb.kb.nl/10.1093/gmo/9781561592630.article.43166 (KB)