Oorspronkelijk een vrije vorm van improvisatie om instrumentale vaardigheid te demonstreren op een klavierinstrument. Ontstaan in de Renaissance. De term werd met de nodige vrijheid gebruikt, soms ook voor “fanfare”-achtige werken, zoals de opening van Monteverdi’s Orfeo. In bronnen is de eerste vermelding in: Intabolatura de leuto de diversi autori (1536) van Casteliono. De eerste gedrukte toccata’s voor klavierinstrument zijn van Sperindio Bertoldo (1591). Frescobaldi is een “champion” van de toccata. Hij vernieuwde het genre aanzienlijk, door te werken met grote contrasten en ritmisch complex passagewerk,. Froberger werd door hem beïnvloed. Daarnaast Hassler. In Nederland: Jan Pieterszoon Sweelinck (behoudend in vergelijking met Frescobaldi). Alessandro Scarlatti: voor klavecimbel, met contrasterende vormdelen, waarbij contrapunt niet geschuwd wordt, evenals variatievormen. Bach en Buxtehude schreven ook toccata’s. Soms werd een toccata gevolgd door een fuga. In de klassieke tijd verdwijnt de toccata bijna geheel. In de Frans-Romantische orgelscholen keert hij terug (Vierne, Widor) en later ook bij Ravel (Tombeau de Couperin), Debussy (Pour le Piano) en Prokofiev (Op. 11).
https://doi-org.access.authkb.kb.nl/10.1093/gmo/9781561592630.article.28035 (KB)
https://doi-org.nlhhg.idm.oclc.org/10.1093/gmo/9781561592630.article.28035 (Hanze)