Een overkoepelend begrip voor muziek die zich m.b.t. de toonvoorraad bedient van diatonische patronen, afwijkend van de standaard majeur- en mineurtoonladders, en zoals deze bijvoorbeeld voorkomen in de Kerktoonsoorten. Zie ook Diatoniek en Modus.
Daarnaast speelt het begrip modaliteit een rol in de harmonie(leer) als een manier van harmoniseren die afwijkt van wat binnen Functionele harmonie gebruikelijk is.
De jazz harmonie kent het begrip modal interchange: een term om uitwisseling van akkoorden tussen majeur- en mineurtoonsoorten aan te duiden. In de klassieke harmonieleer kennen we die uitwisseling van de termen Moll-Dur en Dur-Moll.
In Franse muziek uit de romantiek van na 1870 verschijnen in de muziek van bijvoorbeeld Gabriel Fauré ook modale effecten, die bereikt worden door soms één of enkele tonen van een toonladder te altereren waardoor er (tijdelijk) een modaal patroon ontstaat dat uiteraard doorwerkt in de kleurwerking van de harmonie.
Een voorbeeld is het vermijden van de leidtoon in majeur:(7-8) wordt een grote sekonde. Hierdoor ontstaat een mixolydisch patroon. Een authentieke cadens (V-I) heeft dan een kleine drieklank op V en een grote drieklank op I: “donker-licht” als het ware.
Een verwant verschijnsel was er al in de muziekgeschiedenis: in een compositie in mineur met een majeurdrieklank eindigen: de Picardische terts.