Een psychologisch-filosofische theorie over concepten en concept-formatie geïntroduceerd door Eleanor Rosch (1938). Zij presenteerde deze theorie (1973) om tekortkomingen/problemen van de klassieke “componential theory” (Plato, Aristoteles) te compenseren. In die zienswijze wordt een concept beschreven in termen van “defining properties”, d.w.z. de noodzakelijke en voldoende attributen (kenmerken). Daaruit resulteren algemeen bekende problemen met categorieën en taxonomieën. Deze zijn niet sluitend te krijgen, omdat:

  1. er altijd concepten zijn die in meerdere categorieën kunnen worden ondergebracht,
  2. er altijd een of meerdere restcategorieën overblijven, zoals “algemeen” of “diversen”. :-)

Rosch stelt de term Prototype voor. Daaronder wordt verstaan het meeste typische voorbeeld van een concept. Als voorbeeld: een merel wordt als meer “vogelachtig” gezien dan een kip. En een kip als meer “vogelachtig” dan een pinguin.

Een prototype bestaat dus uit een aantal “characteristic features” i.p.v. “defining properties”. Een gevolg van deze zienswijze is dat concepten dus vage grenzen kunnen hebben.

Voor muziek gelden vergelijkbare onscherpe grenzen: het verschijnsel sonate en sonatevorm is daarvan een duidelijk voorbeeld.